Navigeren in de hoofdstukken van dit boek

HOOFDSTUK I - De doeleinden van de Nieuwe Opvoeding - Deel 1

 

INLEIDENDE OPMERKINGEN

[1]

Datgene wat in dit boek behandeld wordt zou men kunnen beschouwen als een verhandeling over drie verschillende aspecten van één algemeen onderwerp, namelijk de nieuwe methoden en denkbeelden in de opvoedkunde. Het doel is om licht te werpen op de culturele ontwikkeling van het ras en de volgende stap te overdenken, die in verband met de mentale ontwikkeling van de mensheid moet worden genomen. Juist onderricht moet in overeenstemming zijn met het verleden en mogelijkheden verschaffen voor de pogingen van het heden en hoop geven op meer verlichting voor diegenen die geslaagd zijn, of bezig zijn te slagen, in het bereiken van de aangegeven doelstellingen. Er moet een geestelijke toekomst worden aangeduid. Dat is nu nodig.

Het woord "geestelijk" heeft geen betrekking op zogenaamde godsdienstige zaken. Elke activiteit, die de mens voortstuwt naar de een of andere vorm van ontwikkeling — stoffelijk, emotioneel, mentaal, intuïtief, maatschappelijk — is in wezen geestelijk van aard en duidt op de werkzaamheid van het innerlijke, goddelijke wezen, als deze de mens verder brengt dan zijn tegenwoordige toestand aangeeft. De menselijke geest is onsterfelijk; hij leeft eeuwig voort, voortgaande van punt tot punt en van het ene stadium naar het andere op het Pad van Evolutie, waarbij hij de goddelijke hoedanigheden en aspecten gestaag en geleidelijk ontvouwt. [2]

De drie punten van ons algemene onderwerp zijn:

  1. De techniek van de toekomstige opvoeding.
  2. De wetenschap van de antahkarana. Deze houdt zich met de wijze van overbrugging van de kloof bezig die in het menselijk bewustzijn bestaat tussen de gewone menselijke wereld van ervaringen, de drievoudige wereld van stoffelijk, emotioneel en mentaal bestaan en de hogere gebieden van de zogenaamde geestelijke ontwikkeling, de wereld van denkbeelden, van intuïtieve gewaarwording en van geestelijk inzicht en begrijpen.
  3. Methoden voor het bouwen van de antahkarana. Deze leiden tot het overwinnen van de stoffelijke en psychologische beperkingen, die de vrije uitdrukking van de innerlijke goddelijkheid van de mens begrenzen. Hier kunnen we slechts de grond voorbereiden voor dit derde punt, omdat het onderwerp gevorderde meditatieoefeningen inhoudt, die geleidelijk benaderd moeten worden. In mijn andere boeken heb ik meditatie behandeld.

Men zou hier misschien de vraag kunnen stellen waarom het belangrijk is om tijd te besteden aan datgene wat nog in de toekomst ligt. Ik zou willen antwoorden door u eraan te herinneren, dat "zoals de mens denkt, zo is hij". Dit is een waarheid en een occulte gemeenplaats. Wat waar is voor de enkeling is ook waar voor de groep en zoals een groep denkt, zo zal zij tenslotte reageren. Wanneer de gedachtegolven van de groep in de mentale wereld van de mensheid doordringen, worden indrukken op de mensen gemaakt en vinden de nieuwe wijzen van leven en ontwikkeling steeds gemakkelijker voortgang. Ik probeer u nu enige beknopte en algemene ideeën te geven, die zullen dienen om u de richting van denken en het doel, dat ik in gedachten heb aan te duiden. De gemakkelijkste manier voor mij om dit te doen is door bepaalde stellingen te formuleren die van belang zijn en die verlichting in zich dragen.

I. Opvoeding heeft zich tot op de huidige dag beziggehouden met het samenvatten van de geschiedenis, met de bereikte resultaten [3] op alle gebieden van menselijk denken in het verleden en van menselijke kennis tot op heden. Zij heeft zich met die vormen van wetenschap beziggehouden, die het verleden heeft voortgebracht. Ze is voornamelijk terugkijkend en niet vooruitziend. Ik zou u eraan willen herinneren, dat ik hier generaliseer en dat er veel en vermel­denswaardige kleine uitzonderingen zijn op dit standpunt.

II. Opvoeding heeft zich in de eerste plaats beziggehouden met de ontwikkeling van het lagere denkvermogen en het niveau van een kind wordt voor het grootste deel beoordeeld naar zijn reacties op opgestapelde kennis (waar het de opvoeding betreft), op gerangschikte, verzamelde en geleidelijk overgedragen gegevens in een zodanige vorm, dat het kind toegerust is om te wedijveren met de kennis die anderen bezitten.

III. Tot op heden is opvoeding in hoofdzaak geheugentraining geweest, hoewel nu de erkenning naar voren komt, dat dit standpunt verlaten moet worden. Het kind moet die feiten verwerken, waarvan het ras gelooft, dat ze waar zijn en die in het verleden getoetst en geschikt bevonden zijn. Elk tijdperk heeft een eigen maatstaf voor geschiktheid. Het Vissentijdperk hield zich in het bijzonder bezig met de poging aan een aangevoeld ideaal te voldoen. Als gevolg daarvan hebben we een geschiedenis die de methode aangeeft waarop stammen door agressie, oorlog en verovering een nationale status verwierven. Dat is kenmerkend geweest voor datgene wat het ras heeft bereikt.

Aardrijkskunde is gebaseerd op een soortgelijke reactie op een denkbeeld van expansie, en door haar leert het kind hoe de mensen, gedreven door economische en andere noodzaken, gebieden en landen hebben veroverd en ingelijfd. Dit is eveneens, en terecht, beschouwd als een verworvenheid van het ras. De verschillende takken van wetenschap worden eveneens beschouwd als veroveringen van bepaalde gebieden en dit wordt ook weer begroet als een verworvenheid van het ras. De veroveringen van de wetenschap, de verovering van naties en de verovering van gebieden, zijn alle ken­merkend voor de methoden in het Vissentijdperk, met haar idealisme, haar strijdlust en haar afgescheidenheid op alle gebieden — godsdienstig, politiek en economisch. Maar het tijdperk van synthese, van omvattendheid en van begrip is nu aangebroken en de nieuwe opvoeding van het [4] Watermantijdperk moet nu zeer geleidelijk in de menselijke aura beginnen door te dringen.

IV. Opvoeding is meer dan geheugentraining en meer dan een kind of student inlichten over het verleden en zijn verworvenheden. Die dingen hebben hun eigen plaats en het verleden moet begrepen en bestudeerd worden, want daaruit moet datgene groeien wat nieuw is, haar bloem en haar vrucht. Opvoeding houdt meer in dan het onderzoeken van een onderwerp en het formuleren van daaruit voortvloeiende conclusies, leidend tot hypothesen, die op hun beurt tot meer onderzoek en conclusies leiden. Opvoeding is meer dan een oprechte poging om een kind of volwassene geschikt te maken om een goed burger en een intelligente ouder te zijn en niet ten laste van de staat te vallen. Zij heeft een veel bredere toepassing dan het voortbrengen van een menselijk wezen, dat als commerciële baten zal zijn en niet als commerciële lasten. Opvoeding heeft andere oogmerken dan het leven plezierig te maken en zo mannen en vrouwen in staat te stellen een cultuur te bereiken, die hen zal veroorloven met interesse deel te nemen aan alles wat in de drie werelden van menselijke aangelegenheden gebeurt. Dat is het allemaal, maar het zal nog veel meer moeten zijn.

V. Opvoeding heeft drie hoofddoelen, gezien vanuit het standpunt van menselijke ontwikkeling:

Ten eerste, zoals reeds door velen begrepen, moet zij de mens tot een intelligent burger maken, een wijze ouder en een beheerste persoonlijkheid; zij moet hem in staat stellen zijn rol in het werk van de wereld te spelen en hem geschikt maken om vreedzaam, behulpzaam en in harmonie met zijn buren te leven.

Ten tweede moet zij hem in staat stellen, de kloof tussen de verschillende aspecten van zijn eigen mentale aard te overbruggen. Hierop ligt de grootste nadruk in de instructies, die ik nu van plan ben aan u te geven.

In de esoterische filosofie wordt ons geleerd, zoals u al weet, dat er op het mentaal- gebied drie aspecten van het denkvermogen zijn, of van dat mentale schepsel, dat wij mens noemen. Deze drie aspecten vormen het belangrijkste deel van zijn aard: [5]

  1. Zijn lager, concreet denkvermogen, het redenerend beginsel. Het is dit aspect van de mens, waarmee onze opvoedkundige systemen zich bezighouden.
  2. De Zoon van het Denkvermogen, die wij het Ego of de Ziel noemen. Dit is het intelligentiebeginsel en wordt in de esoterische literatuur door veel namen aangeduid, zoals de Zonne-Engel, de Agnishvatta’s, het Christusbeginsel, enzovoort. Hiermee heeft de godsdienst zich in het verleden beziggehouden.
  3. Het hogere abstracte denkvermogen, de drager van denkbeelden en dat, wat de geleider van verlichting naar het lager denkvermogen is zodra het lager denkvermogen in verbinding staat met de ziel. Met deze wereld van denkbeelden heeft de filosofie zich beziggehouden.

We kunnen deze drie aspecten als volgt benoemen:

  • Het ontvankelijk denkvermogen, het denkvermogen waarmee de psychologen zich bezighouden.
  • Het geïndividualiseerde denkvermogen, de Zoon van het Denkvermogen.
  • Het verlichtend denkvermogen, het hoger denkvermogen.

Ten derde moet de kloof tussen het lager denkvermogen en de ziel worden overbrugd. Merkwaardig genoeg heeft de mensheid dit altijd beseft en heeft daarom gesproken in termen van "het bereiken van eenheid" of, "het tot stand brengen van eenwording", of "het bereiken van eenlijnigheid". Dit zijn allemaal pogingen om deze intuïtief besefte waarheid uit te drukken.

VI. Opvoeding zal zich gedurende het nieuwe tijdperk ook bezig moeten houden met het overbruggen van deze kloof tussen de drie aspecten van de denkaard; tussen de ziel en het lager denkvermogen, om zo eenwording tot stand te brengen tussen de ziel en de persoonlijkheid, tussen het lager denkvermogen, de ziel en het hoger denkvermogen. Hiervoor is het ras nu gereed en voor de eerste keer in de geschiedenis van de mensheid kan het overbruggingswerk op relatief grote schaal voortgang vinden. Over dit punt hoef ik niet uit te weiden, want dit handelt over de technieken van de Oude Wijsheid, waarover ik u veel stof gegeven heb in mijn andere boeken. [6]

VII. Opvoeding is daarom de wetenschap van de antahkarana. Deze wetenschap en deze term is de esoterische wijze van het uitdrukken van de noodzaak van deze overbrugging. De antahkarana is de brug die de mens tussen de drie aspecten van zijn denkaard bouwt door meditatie, begrijpen en het magische, scheppende werk van de ziel. Daarom zullen de eerste doeleinden van de komende opvoeding zijn:

  1. Eénlijnigheid tot stand brengen tussen het denkvermogen en het brein door een juist begrip van de innerlijke samenstelling van de mens, in het bijzonder van het etherisch lichaam en de krachtcentra.
  2. Het bouwen of construeren van een brug tussen het brein, het denkvermogen en de ziel, om op deze wijze een geïntegreerde persoonlijkheid voort te brengen, die een voortdurend ontwikkelende uitdrukking is van de inwonende ziel.
  3. Het bouwen van de brug tussen het lager denkvermogen, de ziel en het hoger denkvermogen, zodat de verlichting van de persoonlijkheid mogelijk wordt.

VIII. De ware opvoeding is dus de wetenschap van het met elkaar in verbinding brengen van de integrale delen van de mens en ook van het in verbinding brengen van de mens met zijn onmiddellijke omgeving en daarna met het grotere geheel, waarin hij zijn rol heeft te vervullen. Elk aspect, beschouwd als een lager aspect, kan eenvoudig ook de uitdrukking van het daaropvolgend hogere aspect zijn. Met het voorgaande heb ik een fundamentele waarheid uitge­drukt, die niet alleen het doel belichaamt, maar ook het probleem aangeeft voor allen, die in opvoeding belangstellen. Dit probleem is om het centrum of brandpunt van aandacht van een mens nauwkeurig vast te stellen en te weten waar zijn bewustzijn in de eerste plaats op gevestigd is. Daarna moet hij zodanig worden geoefend, dat verplaatsing van dat brandpunt naar een hoger voertuig mogelijk wordt. Wij kunnen dit beeld, op een even juiste wijze, ook zo uitdrukken door te zeggen dat het voertuig, dat van het hoogste belang schijnt, van secundair belang kan en moet worden, wanneer het eenvoudig het instrument wordt van datgene wat hoger is dan het zelf is. [7] Wanneer het astraallichaam (het emotionele lichaam)  het centrum is van het leven van de persoonlijkheid, dan zal het doel van het opvoedingsproces zijn, dat aan de persoon wordt opgelegd, om het denkvermogen tot de dominerende factor te maken en wordt het astraallichaam, dat beïnvloed wordt door en gevoelig is voor omringende omstandigheden, beheerst door het denkvermogen. Wanneer het denkvermogen het centrum is van de aandacht van de persoonlijkheid, dan moet de werkzaamheid van de ziel tot vollediger uitdrukking worden gebracht. Op die wijze vordert het werk en zal voortgang worden gemaakt totdat de top van de ladder is bereikt.

Men moet er hier aan denken, dat deze verklaring over het denkvermogen en over het noodzakelijke bouwen van de brug slechts de praktische uitdrukking is van de waarheid van het occulte gezegde dat, "voordat een mens het Pad kan betreden hijzelf dat Pad moet zijn geworden". De antahkarana is het Pad in symbolische zin. Dit is een van de paradoxen van de esoterische wetenschap. Stap voor stap en stadium na stadium bouwen wij dat Pad juist zoals de spin zijn draad spint. Het is "die weg terug", die wij uit onszelf tevoorschijn brengen; het is die Weg, die wij vinden en betreden.

 

Antwoorden op enige Vragen

Ik wil nu proberen iets te vertellen over drie vragen over opvoeding die door een van de studenten gesteld werden. Ik kan het ideaal slechts aanduiden en terwijl ik dit doe, loop ik het risico een zodanig visionair effect op te wekken, dat elke benadering onder ons tegenwoordig bestel als onmogelijk zou kunnen worden beschouwd.

Het antwoord op de eerste vraag is, dat de voornaamste taak van alle opvoeders tweevoudig is en wel:

1. Het verstand te oefenen intelligent te reageren op de indrukken die het via de zintuigen bereiken en die op die wijze de informatie over de uiterlijke tastbare wereld overbrengen.

2. Het denkvermogen zo te oefenen, dat het drie taken kan vervullen:

  1. Door intelligent te handelen met de informatie, die door de hersenen wordt doorgegeven. [8]
  2. Door het scheppen van gedachtevormen als gevolg van impulsen, die van het stoffelijk gebied uitgaan; als gevolg van emotionele reacties teweeggebracht door de gevoels‑begeerteaard; als reactie op de wereld van gedachten waarin de mens zich beweegt.
  3. Door het zich richten naar het subjectieve geestelijke zelf zodat, vanuit een potentieel aanwezige toestand, het zelf tot de actieve heersende factor kan worden.

Met deze formulering van de functie van het organisme waarmee alle opvoeders zich moeten bezighouden (het denkvermogen en het verstand), heb ik het antwoord aangeduid op de tweede vraag, die luidde:

"Zijn er bepaalde soorten van werkzaamheid, die met het klimmen der jaren veranderen en die gebaseerd zijn op de fasen van het groeiproces van het individu, die voor hem de beste algehele ontwikkeling mogelijk maken?"

Ik wil enig verschil maken met betrekking tot de perioden, zoals die door occulte leraren als Steiner worden aangegeven, want hoewel de zevenjarencycli hun plaats hebben, is men geneigd deze indeling te ver door te voeren. Ik zou ook tienjarencycli van ontwikkeling in overweging willen geven, verdeeld in twee perioden: zeven jaar om te leren en drie jaar om het geleerde toe te passen.

In de eerste tien jaar van zijn leven wordt het kind geleerd zich intelligent bezig te houden met de informatie die via de vijf zintuigen zijn hersens bereikt. Als het resultaat van deze bedoeling moet de nadruk worden gelegd op waarneming, vlug reageren en stoffelijke coördinatie. Men moet het kind leren horen en zien, dingen met elkaar in verband brengen en zijn verstand gebruiken; zijn handen moeten dan reageren op de scheppende impulsen en daarmee datgene maken wat het ziet en hoort. Op die manier wordt de basis voor de kunsten en de ambachten, voor tekenen en muziek gelegd.

In de volgende tien jaren wordt het denkvermogen definitief geoefend om de leiding te nemen. Men leert het kind om zijn emotionele en begeerte‑impulsen verstandelijk te verklaren en het juiste van het verkeerde, het gewenste van het ongewenste, het essentiële van het niet‑essentiële te onderscheiden. Dit kan hem worden geleerd [9] door middel van geschiedenis en de intellectuele training waaraan hij in zijn levenscyclus is onderworpen, krachtens de wetten van het land waarin hij leeft. Een besef voor waarden en juiste normen worden op die wijze tot stand gebracht. Er wordt hem geleerd wat het verschil is tussen geheugentraining en denken, tussen de massa's feiten, vastgesteld door denkers en gerangschikt in boeken en hun toepassing op de gebeurtenissen van het objectieve bestaan, plus (en hierin ligt een gedachte van werkelijke betekenis) hun subjectieve oorzaak en hun verband met de wereld van werkelijkheid, waarvan de wereld van verschijnselen slechts het symbool is.

Op zeventienjarige leeftijd zal de studie van de psychologie worden toegevoegd aan de rest van het leerplan en zal de aard van de ziel en zijn verband met de Wereldziel worden onderzocht. Meditatie, volgens geschikte methoden, zal deel uitmaken van het leerplan. Men moet hierbij evenwel bedenken, dat de godsdienstige gevolgtrekkingen van meditatie niet nodig zijn. Meditatie is het proces waarbij de objectieve neigingen en naar buiten gerichte impulsen van het denkvermogen worden tegengegaan en het denkvermogen subjectief begint te worden, zich concentreert en intuïtief gaat waarnemen. Dit kan onderwezen worden door middel van diep denken over een willekeurig onderwerp, wiskunde, biologie, enzovoort.

De bedoeling van de nieuwere opvoeding moet zijn om degene, die het opvoedkundig experiment ondergaat tot een bewust bezitter te maken van zijn uitrusting; zij moet hem met wijd open ogen in het leven plaatsen, met open deuren vóór zich naar de wereld van objectieve verschijnselen en verhoudingen; zij moet hem ook tot de wetenschap hebben gebracht van het bestaan van een deur, die toegang verschaft tot de wereld van de "Werkelijkheid", waarin hij vrijwillig binnen kan gaan om daar zijn verhouding tot andere zielen te aanvaarden en uit te werken.

Deze tweede vraag, die verband houdt met de soort ervaring die het kind zou kunnen helpen om zijn ontwikkeling aan te vullen en die toegevoegd zou moeten worden aan het verplichte leerplan, is nagenoeg onmogelijk te beantwoorden, omdat ze verband houdt met de zeer grote verschillen die er tussen de mensen bestaan en met de praktische onmogelijkheid die leraren te vinden, die als zielen en als denkvermogens werken. [10]

Ieder kind moet op drie manieren worden bestudeerd. In de eerste plaats moet de natuurlijke richting van zijn impulsen vastgesteld worden. Zijn deze gericht op stoffelijke uitdrukking, op handenarbeid, waaronder een hele reeks mogelijkheden vallen, waarvoor ongeschoolde of geschoolde arbeiders nodig zijn? Is er een latente aanleg voor één van de kunsten, een reactie op kleur en vorm, of op muziek en ritme? Is het intellectuele vermogen zodanig, dat het een bepaalde mentale training in analyse, deductie, wiskunde of logica rechtvaardigt? Misschien zullen dan de jonge mensen, naarmate het leven voortgaat, in twee groepen worden ingedeeld, namelijk de mystiek ingestelden, waaronder men diegenen moet groeperen met de godsdienstige, artistieke en de meer onpraktische neigingen, en de occult ingestelden, waaronder de intellectuele, wetenschappelijke en mentale typen vallen. Op zeventienjarige leeftijd moet de gegeven opleiding het kind in staat hebben gesteld zijn "toon" helder aan te slaan en het "patroon" hebben aangegeven, waarin zijn levensimpulsen zich het meest waarschijnlijk zullen bewegen. In de eerste veertien jaren moet er veel gelegenheid worden gegeven voor experimenteren op velerlei gebied. Op de zuivere vakopleiding moet niet eerder dan in de latere jaren van het opvoedingsproces de nadruk worden gelegd.

De tijd komt dat alle kinderen in de volgende richtingen zullen worden bestudeerd:

1. Astrologisch, om de levensneiging en het speciale probleem van de ziel te bepalen.

2. Psychologisch, het beste van de moderne psychologie aangevuld met de kennis van de Zeven Stralen typen, die men in de Oosterse psychologie vindt.

3. Medisch, met bijzondere aandacht voor het endocriene stelsel, plus de gebruikelijke moderne methoden, die verband houden met de ogen, tanden en andere fysiologische gebreken. De aard van het reactieapparaat zal zorgvuldig worden bestudeerd en ontwikkeld.

4. Beroepsmatig, om hen later in het leven daar te plaatsen waar hun gaven en capaciteiten het beste tot uiting kunnen komen en om hen in staat te stellen hun groepsverplichtingen te vervullen. [11]

5. Geestelijk. Hiermee bedoel ik, dat de schijnbare leeftijd van de ziel in kwestie bestudeerd en de plaats op de ladder van evolutie ongeveer vastgesteld zal worden; mystieke en zelfbespiegelende neigingen zullen worden beschouwd en hun schijnbare tekortkomingen worden vastgesteld.

Coördinatie tussen:

  1. Het verstand en het reactieapparaat in de uiterlijke wereld van verschijnselen.
  2. Het verstand en de begeerte‑impulsen, plus de emotionele reacties.
  3. Het verstand en het denkvermogen en de wereld van gedachten.
  4. Het verstand, het denkvermogen en de ziel

zal zorgvuldig worden onderzocht met het doel de hele uitrusting van het kind, latent of ontwikkeld, tot werkzaamheid te brengen en tot één geheel te verenigen.

De derde vraag luidt:

"Hoe is het verloop van de ontwikkeling van het intellect in de mens? Hoe manifesteert zich het hoger denkvermogen, zo dit al het geval is, in de loop der jaren?"

Het is in de korte tijd die ons ter beschikking staat niet mogelijk ons bezig te houden met de geschiedenis van de voortgang van de mentale ontwikkeling. Een studie van haar groei in het ras zal veel openbaren, want elk kind vertegenwoordigt in zichzelf het geheel. Een studie van de groei van het Godsidee in het menselijk bewustzijn zal bijvoorbeeld een waardevolle illustratie blijken te zijn van de vormen van de zich ontwikkelende gedachten. Een ontwikkeling van deze groei kan, hoogst onvolkomen en beknopt, als volgt worden aangegeven, gebaseerd op het ontplooiingsproces in een menselijk wezen:

  1. Reactie op indruk, de zintuigen van het kind zijn aan het ontwaken. Het begint te horen en te zien.
  2. Reactie op bezit en op hebzucht. Het kind begint zich dingen toe te eigenen, wordt zelfbewust en kiest voor het persoonlijk zelf. [12]
  3. Reactie op het instinct, dat de dierlijke en begeerteaard beheerst en op de menselijke neigingen.
  4. Reactie op de groep. Het kind wordt zich bewust van zijn omgeving en van het feit, dat het een integraal deel van een geheel is.
  5. Reactie op kennis. Dit begint met het meedelen van leerzame feiten en dan het registreren van deze feiten door middel van het geheugen; op die manier worden belangstelling, correlatie, synthese en aandacht voor de behoeften van het leven ontwikkeld.
  6. Reactie op de ingeboren behoefte tot onderzoeken. Dit leidt tot experimenteren op het stoffelijk gebied, tot introspectie op het emotionele gebied, tot intellectuele studie en liefde tot lezen en luisteren. Op die wijze wordt het denkvermogen in een bepaalde toestand van werkzaamheid gebracht.
  7. Reactie op economische en seksuele drang of op de wet van instandhouding. Dit dwingt hem zijn uitrusting en kennis te gebruiken en zo zijn plaats in te nemen als een factor in het groepsleven, en het welzijn van de groep te bevorderen door de een of andere werkzaamheid en door de instandhouding van het geslacht.
  8. Reactie op zuiver intellectueel bewustzijn. Dit leidt tot een bewust vrij gebruik van het denkvermogen, tot individueel denken, tot de schepping van gedachtevormen en uiteindelijk tot het voortdurend richten van het denkvermogen op een steeds ruimer wordend veld van besef en gewaarwording. Deze uitbreidingen van bewustzijn brengen tenslotte een nieuwe factor in het veld van ervaring.
  9. Reactie op de Denker of de Ziel. Met het vaststellen van deze reactie treedt de mens zijn koninkrijk binnen. Datgene wat boven is en datgene wat beneden is worden als één. De objectieve en de subjectieve werelden zijn verenigd. De ziel en haar mechanisme functioneren als een eenheid.

Alle opvoeding moet zich op dit eindpunt richten. Behalve in zeldzame gevallen en bij ver geëvolueerde zielen [13] manifesteert zich het hoger denkvermogen bij kinderen praktisch gesproken niet in meerdere mate dan tijdens "de kinderlijke toestand" van de mensheid. Het kan zijn aanwezigheid alleen dan werkelijk voelbaar maken, wanneer de ziel, het denkvermogen en het brein in éenlijnigheid gebracht en gecoördineerd zijn. Flitsen van inzicht en visie zijn, wan­neer men deze bij kinderen waarneemt, dikwijls de weerklank van hun zeer gevoelige reactieapparaat op groepsideeën en de heersende gedachten van hun tijd en leeftijd, of van iemand in hun eigen omgeving.

Laat ik mij nu in het kort bezighouden met de punten die rijzen met betrekking tot de houding van de leraar, en wel in het bijzonder ten opzichte van volwassen aspiranten.

De ware leraar moet zich in waarheid en oprechtheid met alle zoekers bezighouden. Zijn tijd is (voor zover hij gebonden is door de tijdsverhouding op het stoffelijk gebied) te waardevol om deze te verspillen aan aangename beleefdheden of zich ervan te weerhouden kritische opmerkingen te maken, indien daarmee een goed doel zou zijn gediend. Hij moet volledig vertrouwen op de oprechtheid van hen, die hij onderwijst. Niettemin blijken kritiek en het wijzen op fouten en vergissingen niet altijd doelmatig te zijn; het kan slechts de verantwoordelijkheid doen toenemen, vijandigheid of ongeloof oproepen of een inzinking veroorzaken, drie van de meest ongewenste gevolgen van het gebruik van het kritisch vermogen.

Door hun belangstelling te stimuleren, door het tot stand brengen van een subjectieve synthese in de groep die hij onderwijst en door het aanwakkeren van de vlam van hun geestelijke aspiratie kan de groep tot het juiste onderscheidingsvermogen komen met betrekking tot de hoedanigheid van hun samenwerking en plichten en op die wijze de gewone houding van kritiek van de leraar overbodig maken.

Diegenen, die zich op de straal van onderricht bevinden, zullen het onderrichten leren door te onderrichten. Er is geen zekerder methode, mits ervoor gezorgd wordt dat ze vergezeld gaat van een diepe liefde, persoonlijk en toch onpersoonlijk voor diegenen, die onderwezen moeten worden. Maar boven alles zou ik u op het hart willen drukken de groepsgeest in te prenten, want dat is de eerste uitdrukking van ware liefde. Op twee dingen zou ik echter de nadruk willen leggen:

In de eerste plaats is het noodzakelijk, bij het onderrichten van kinderen tot veertien jaar, in gedachten te houden, dat zij emotioneel zijn [14] ingesteld. Zij moeten voelen en wel door schoonheid, kracht en wijsheid op de juiste wijze aan te voelen. Men mag van hen niet verwachten, dat ze voor die tijd verstandelijk zullen redeneren, zelfs indien zij blijk geven van een vermogen dat te doen. Na het veertiende jaar en gedurende hun puberteit moet hun mentale weerklank op waar­heid worden gewekt en in aanmerking worden genomen bij het behandelen van voorgelegde problemen. Zelfs als deze niet aanwezig is moet een poging worden gedaan haar op te roepen.

In de tweede plaats moet een poging worden gedaan om de plaats van het kind op de ladder van evolutie te benaderen door bestudering van zijn achtergrond, zijn stoffelijke uitrusting, de aard van zijn reactieapparaat met zijn vele gevarieerde reacties en zijn voornaamste interesses. Dit onderzoek vestigt een subjectief contact met het kind, dat van veel meer waarde in zijn gevolgen is dan de poging, door een ingespannen en maandenlang gebruik van woorden, om een denkbeeld over te dragen.

 

Theorie, Methoden en Doeleinden

Houd goed in gedachten dat alles wat ik nu ga zeggen nog tot de inleidende opmerkingen behoort. Voor onze toekomstige gesprekken over het bouwen van de Antahkarana tracht ik evenwel reeds nu een gezonde basis te leggen, zodat wij intelligent, maar niet kritiserend kunnen werken. Wanneer wij met ons werk gaan beginnen, zullen wij voort moeten bouwen op dat wat reeds bestaat. De Natuur werkt zonder hiaten. Dit is een feit, zelfs wanneer er, vanuit academisch wetenschappelijk standpunt bekeken, schijnbaar een hiaat bestaat tussen de feiten en de bekende dingen. In overgangsperioden zijn echter sommige overbruggende vormen verdwenen en daardoor schijnt er een hiaat te bestaan. Maar in werkelijkheid is dit niet het geval. Wij hebben nog niet alles ontdekt wat in de wereld van waarneembare verschijnselen gevonden kan worden. Momenteel bevinden wij ons in een van de grote natuurlijke overgangsperioden en zijn bezig met de voorbereiding van het verschijnen van een nieuw soort mens — een hoger geëvolueerd type binnen de menselijke familie. Een groot deel van ons huidige probleem, evenals het tegenwoordig falen in het tegemoetkomen aan de [15] behoeften van het ras en het voldoen aan de eisen die aan de mens worden gesteld ten behoeve van zijn noodzakelijke ontwikkeling, hangt daarmee samen.

Overal in de wereld heeft men een theorie over opvoeding en worden bepaalde daaraan ten grondslag liggende methoden toegepast. In de toepassing van deze methoden vinden wij echter tussen de landen grote verschillen; ook de systemen verschillen onderling sterk. Wel worden in alle landen dezelfde fundamentele dingen onderwezen; de jeugd krijgt onderricht in lezen en schrijven en voor het verkrijgen van enige vaardigheid in het omgaan met getallen wordt hun de elementaire rekenkunde onderwezen. Deze drie vakken: lezen, schrijven en rekenen, symboliseren op bijzondere wijze de gehele evolutionaire ontwikkeling van het ras.

Lezen heeft te maken met ideeën, die door middel van een vorm uitgedrukt worden. Het houdt verband met de eerste stap in het scheppende proces, waarin de Godheid, die geleid en aangezet werd door een idee (dat Gods Doel en Plan bevat), dat idee in de verlangde substantie veranderde en het met de vereiste uiterlijke verschijningsvorm bekleedde. Schrijven symboliseert de methode waardoor dit evolutieproces voortgang vindt, maar is vanzelfsprekend veel individueler in zijn bedoelingen. Lezen heeft voornamelijk te maken met het beseffen van een of ander ingekleed idee, en merkwaardig genoeg heeft schrijven te maken met iemands eigen betrekking tot ideeën, waarvan hij of zij zich bewust is. De gebruikte woorden geven aan hoeveel hij begrijpt van deze universele ideeën. Rekenen (het vermogen te kunnen optellen, aftrekken en vermenigvuldigen) heeft ook te maken met het scheppingsproces. Het betreft het scheppen van die vormen op het stoffelijk gebied, die het idee op de juiste wijze belichamen en tot openbaring brengen.

Men zou visie kunnen beschouwen als iets dat te maken heeft met de hogere niveaus van het mentale gebied, waarop het idee wordt waargenomen en gezien. Daarentegen heeft schrijven meer te maken met de concrete niveaus van het mentale gebied en met het vermogen van de mens deze, door visie waargenomen ideeën, vast te houden en in door hemzelf gekozen vorm uit te drukken. Rekenkunde heeft te maken met de daaropvolgende aspecten van het proces, en met de verschijning van het idee in de een of andere vorm, waarmee zij in wederzijdse betrekking staat op het [16] stoffelijk gebied. Het visualiseren van de gedachtevorm is een proces, dat gevolgd moet worden door het gebruiken van zoveel energie door het idee als nodig is om het effectief of "waarneembaar" te maken (esoterisch gesproken). De symboliek van de rekenkunde is hiervan de uitdrukking.

Vanuit een ander gezichtspunt bekeken kan men zeggen, dat de mens zijn bestemming in de hemel leest, en die bestemming in zijn leven op aarde "uitschrijft"; hij herleidt, bewust of onbewust, het idee van zijn ziel tot een behoorlijke en passende vorm en zo, dat elk leven optelt, aftrekt en vermenigvuldigt, totdat de som van alle zielenervaringen compleet is. Hoewel hun ware bedoeling van de werkelijkheid is gescheiden, en de werkelijke betekenis ervan geheel verloren is gegaan, zijn symbolisch gesproken, de drie fundamentele ideeën in de elementaire opvoeding bewaard. Alles wat we bezitten, en dat langzaam en duidelijk verschijnt, door middel van wereldopvoeding, is gebouwd op deze niet besefte instelling. De pedagogen zien zich tegenwoordig gesteld voor de fundamentele noodzaak om het proces van de ontwikkeling van de mentale vermogens van de mens in verband te brengen met de wereld van bedoeling, en niet met de wereld van de objectieve verschijnselen. Zolang het doel van de opvoeding om de mens te leren zich te richten naar deze innerlijke wereld van werkelijkheden nog niet is gevonden, zullen we de misplaatste nadruk van de tegenwoordige tijd blijven behouden. Totdat wij door middel van onze opvoedkundige doelstellingen zullen beginnen met het overbruggen van de kloof tussen de drie lagere aspecten van de mens en de ziel (een overbrugging die plaats moet vinden op de mentale niveaus van bewustzijn), zullen we slechts geringe vorderingen maken in de goede richting. Elke activiteit, die nog niet op dit doel is gericht, zal niet tegemoetkomen aan de behoefte van deze tijd. Totdat het feit van het bestaan van het hoger denkvermogen en de plaats die het lager denkvermogen als dienaar van het hoger denkvermogen in moet nemen, is erkend, zullen wij de overmatige ontwikkeling zien van het vermogen tot het concrete materialiseren met zijn neiging tot geheugentraining, het met elkaar in verband brengen van feiten, en het voortbrengen van datgene, wat aan de lagere begeerte van de mens tegemoet komt, en zullen we geen mensheid hebben die juist kan denken. Tot nog toe weerspiegelt het denkvermogen de lagere begeerteaard en tracht het niet het hogere te leren kennen. [17]

Wanneer de juiste training is ingesteld, zal het denkvermogen ontwikkeld worden tot een reflector of werktuig van de ziel, en zo gevoelig worden gemaakt voor de wereld van werkelijke waarden, dat de lagere aard — emotioneel, mentaal en fysiek of vitaal — eenvoudig de automatische dienaar zal worden van de ziel. De ziel zal dan op aarde functioneren door middel van het denkvermogen en daarbij zijn werktuig, het lagere denkvermogen, beheersen. Maar tegelijkertijd zal het denkvermogen de vastlegger en reflector blijven van alle inlichtingen, die het vanuit het gevoelslichaam, via de wereld van de zintuigen, bereikt, en zal ook de in zijn omgeving levende gedachten en ideeën vastleggen. Het is helaas waar dat tegenwoordig het geoefende denkvermogen als de hoogste uitdrukking wordt be­schouwd waartoe de mensheid in staat is; het wordt geheel als een persoonlijkheid beschouwd en de mogelijkheid, dat er ook iets bestaat, dat het denkvermogen kan gebruiken, zoals het denkvermogen het stoffelijk brein gebruikt, wordt over het hoofd gezien.

Een van de dingen, die wij in onze gezamenlijke studies zullen trachten te doen is de verhouding te begrijpen die er bestaat tussen de wereld van bedoeling en de wereld van uitdrukking; we zullen trachten de techniek te bestuderen waardoor deze wereld van hoedanigheid (die zich door de wereld van bedoeling uitdrukt) door het geïntegreerde bewustzijn van de intelligente mens kon worden betreden en begrepen.

Bij ons werk en onze studie zullen woorden, zoals bedoeling, hoedanigheid, waarde, steeds terugkeren, die in hun ware "levende", geestelijke betekenis geopenbaard worden wanneer de mens het feit van de hogere werkelijkheden leert begrijpen en de kloof tussen zijn hogere en lagere bewustzijn overbrugt. Ook de betekenis van scheppende werkzaamheid en het juiste begrip van wat wij een genie noemen zal duidelijk worden. Op deze wijze zal scheppend werk niet langer beschouwd worden als uitzonderlijk en zelden voorkomend, zoals nu het geval is, maar als een onderwerp van geoefende aandacht, en zo een normale plaats innemen in het proces van de ontwikkeling van de mens. Men zou hieraan kunnen toevoegen dat scheppende werkzaamheid op het gebied van de kunst mogelijk wordt, wanneer zowel het eerste aspect van [18] de overbruggingsenergie van de mens als de ziel (die zich openbaart door zijn derde of laagste aspect) kunnen beginnen te werken. Scheppend werk kan tot stand gebracht worden wanneer er twee "bloembladen van kennis" van de egoïsche lotus ontplooid zijn. De mens kan dan door kennis en scheppende energie iets op het stoffelijk gebied voortbrengen dat de scheppende macht van de ziel uitdrukt. Wanneer er bovendien twee "bloembladen van liefde" zijn ontplooid verschijnt er een genie. Dit is een "stuk technische inlichting" voor die studerenden, die de wetenschap van de Oude Wijsheid bestuderen, maar die geen waarde heeft voor hen, die niets weten van symboliek of het feit van het bestaan van het hoger Ego of de Ziel.

Het kan misschien van waarde zijn, als ik hier de door mij gebruikte woorden "hoger ego" verklaar. Als u "Een verhandeling over de Zeven Stralen", de delen I en II (Nieuwe Psychologie), hebt gelezen, zult u weten dat de ziel een aspect van de goddelijke energie in tijd en ruimte is. Er is ons verteld, dat de Zonnelogos voor zijn gebruik, en om aan zijn verlangen te voldoen, een bepaalde hoeveelheid substantie van de ruimte afzonderde, en deze met zijn leven en bewustzijn doordrong. Hij deed dit voor zijn goede doeleinden en in overeenstemming met het Plan en de bedoeling die Hij zich had voorgesteld. Zo onderwierp Hij zichzelf aan begrenzing. De menselijke Monade volgde dezelfde handelwijze en begrensde zich op overeenkomstige wijze in tijd en ruimte. Op het stoffelijk gebied, in het stoffelijk lichaam, beheerst deze bijzondere en vergankelijke entiteit zijn, met de zintuigen waarneembare, verschijning door middel van de twee aspecten leven en bewustzijn. Het levensbeginsel, de stroom van de goddelijke energie door alle vormen, is tijdelijk in het hart gezeteld, terwijl het bewustzijnsbeginsel, de ziel van alle dingen, voor zover het de vormaard van een bepaalde menselijke eenheid betreft, tijdelijk in het brein is gevestigd. Zoals u wel weet beheerst het levensbeginsel het mechanisme door middel van de bloedsomloop, want "het bloed is het leven", en gebruikt het hart als zijn centraal orgaan; het bewustzijns­beginsel [19] gebruikt het zenuwstelsel met zijn ingewikkelde vertakkingen voor het gevoelsorgaan, de ruggengraat, als zijn instrument.

Het oefenen van het mechanisme in het weerklank geven op het leven van de ziel moet daarom het doel van opvoeding zijn. Het Hoger Zelf of de Ziel is het totaal van het bewustzijn van de "Monade", eveneens in tijd en ruimte. Het lager zelf of de ziel is, voor onze doeleinden, zoveel van dat totaal aan bewustzijn, als een willekeurige persoon in enig leven kan gebruiken en uitdrukken. Deze werkzaamheid is afhankelijk van het type en de hoedanigheid van de lichaamsaard, het mechanisme, dat door de werkzaamheid van de ziel in vorige levens werd voortgebracht, en van het gevolg van de reactie op zijn omgeving. Groei van zielenbesef, het verdiepen van de stroom van bewustzijn, en de ontwikkeling van een "innerlijke" continuïteit in gewaarwording plus het oproepen van de eigenschappen en aspec­ten van de ziel op het stoffelijk gebied door middel van zijn drievoudig mechanisme, vormen het doel van alle opvoeding. Deze aspecten zijn, zoals u wel weet:

  1. Wil of doel. Door middel van opvoeding behoort dit aspect ontwikkeld te worden tot aan het punt waarop het geopenbaarde leven door bewuste geestelijke bedoelingen wordt bestuurd, en de levensneiging op de juiste wijze naar de werkelijkheid is gericht.

Het op de juiste wijze richten van de wil hoort een van de belangrijkste zorgen te zijn van alle ware opvoeders. De wil tot het goede, de wil tot het schone en de wil tot dienen moeten aangekweekt worden.

  1. Liefde‑Wijsheid. Dit aspect is in wezen de ontplooiing van het zich bewust zijn van het geheel. Wij noemen dit groepsbewustzijn. De eerste ontwikkeling ervan is zelfbewustzijn, wat het besef van de ziel is, dat (in de drie werelden van de evolutie van de mens), de mens de Drie in Een en de Een in Drie is. Hij kan daarom op die met elkaar verbonden groepen van levens reageren, die zijn eigen kleine waarneembare verschijning vormen; [20] zelfbewustzijn is daarom een stadium op de weg naar groepsbewustzijn en is het Bewustzijn van de nabije toekomst.

Door opvoeding moet dit zelfbewustzijn ontwikkeld worden, totdat de mens erkent dat zijn bewustzijn een deel is van een groter geheel. Hij gaat dan op in de belangen, het werk en de doeleinden van de groep. Deze worden tenslotte de zijne en zo wordt hij groepsbewust. Dit is liefde. Deze leidt tot wijsheid, welke liefde in werkzaamheid is. Eigenbelang wordt omgezet in groepsbelang. Dit moet het voornaamste doel zijn van alle ware opvoeding. Liefde voor zichzelf (zelfbewustzijn), liefde voor degenen om ons heen (groepsbewustzijn), moeten tenslotte liefde voor het geheel (Goddelijk bewustzijn) worden. Zo is de volgorde.

  1. Actieve Intelligentie. Dit aspect betreft de ontplooiing van de scheppende aard van de bewuste, geestelijke mens. Zij vindt plaats door het juiste gebruik van het denkvermogen, met zijn vermogen ideeën intuïtief waar te nemen, weerklank te geven op indrukken, te vertolken, te analyseren en vormen voor openbaring te bouwen. Op die wijze schept de ziel van de mens. Dit scheppende proces kan, voor zover het zijn verschillende fasen betreft, als volgt beschreven worden:
    1. De ziel schept haar stoffelijk lichaam, haar waarneembare verschijning, haar uiterlijke vorm.
    2. De ziel schept, in tijd en ruimte, in overeenstemming met haar begeerten. Zo komt de tweede wereld van waarneembare dingen tot stand, en onze moderne beschaving is het resultaat van deze scheppende werkzaamheid van de begeerte-aard van de ziel, die door "vorm" begrensd wordt. Denk hierover na.
    3. De ziel schept door directe bemiddeling van het lager denkvermogen, en vandaar de verschijning van de wereld van symbolen, die onze tot "eenheid gevormde levens", met belangstelling, begrippen, ideeën en schoonheid vullen, door middel van het geschreven en gesproken woord en de scheppende [21] kunsten. Deze dingen zijn de voortbrengselen van de gedachten van de denkers van het ras.

Het goed richten van deze reeds ontwikkelde neiging is het doel van alle ware opvoeding. De aard van de ideeën, de manier om deze intuïtief waar te nemen, en de wetten die al het scheppend werk horen te beheersen, zijn er de doeleinden en de onderwerpen van. Zo komen we aan de wereld van eigenschappen of hoedanigheden, die de werkzaamheid van de drie aspecten op dezelfde wijze aanvullen als de vier lagere stralen bij het werk van de drie hoofdstralen meehelpen en het uitbreiden. Deze vier hoedanigheidsontplooiingen in de mens, door de werking van de geopenbaarde ziel, zijn:

  1. De eigenschap van harmonie, voortgebracht door conflict. Dit leidt tot bevrijding, en tot het daaruit voortvloeiend vermogen tot scheppen. Dit is een van de eigenschappen, waarmee de opvoeding zich, vanuit het gezichtspunt van de intuïtie, zou moeten bezighouden, en aan haar exponenten zou moeten voorhouden als doel voor de persoonlijkheid en voor de groep. Het is de eigenschap die latent in alle vormen aanwezig is, en is die ingeschapen drang, of die innerlijke ontevredenheid, die de mens ertoe brengt te worstelen, vorderingen te maken, en te evolueren, om tenslotte éenlijnigheid en samensmelting met zijn ziel te bereiken. Het is het laagste aspect van die hogere geestelijke en monadische triade, die zich weerspiegelt in de ziel. Het is het bewustzijn van harmonie en schoonheid, dat de mens langs het pad van evolutie voortdrijft naar zijn uiteindelijke terugkeer tot de Bron waaruit hij voortkwam.

Opvoeding moet daarom met deze ontevredenheid werken, en haar verklaren aan diegenen die onderwezen worden, zodat zij zichzelf kunnen begrijpen en intelligent kunnen werken.

5. De eigenschap van concrete kennis, waardoor de mens in staat wordt gesteld zijn voorstellingen te concretiseren, en zo de gedachtevormen op te bouwen, waardoor hij aan zijn visioenen en dromen vorm kan geven en zijn denkbeelden tot aanzijn kan brengen. Dit doet hij door de werkzaamheid van zijn lager concreet denkvermogen. [22]

Het ware werk van opvoeding is om de lagere mens te leren juist te onderscheiden, en de ware gevoeligheid voor de visie aan te kweken, zodat hij op doeltreffende wijze aan het doel van zijn ziel kan werken, en datgene op aarde tot stand kan brengen, wat zijn bijdrage zal zijn aan het geheel. Het is juist hier dat het werk van de moderne opvoeding moet beginnen. De mens kan nu nog niet op intelligente wijze werken in de wereld van denkbeelden en patronen, hij is nog niet gevoelig voor de werkelijke geestelijke waarden. Dit is het doel voor de discipel, hoewel de meeste mensen nog niet op die niveaus kunnen werken. Het eerste werk dat gedaan moet worden is het kind oefenen in het juiste gebruik van zijn onderscheidingsvermogen, zijn vermogen om te kiezen en om zich een doel voor ogen te stellen. Het moet tot een zuiverder begrip worden gebracht van het "doel dat aan het zijn ten grondslag ligt". Verder moet het geleerd worden met wijsheid in het veld van scheppende werkzaamheid te werken, wat in laatste instantie betekent, de "gedachtestof" (de chitta van Patanjali) op de juiste wijze te gebruiken. Alleen zo kan het bevrijd worden van de overheersing van zijn lagere aard.

6. De eigenschap van toewijding is de volgende eigenschap die wij gaan beschouwen. Toewijding komt voort uit, en is de vrucht van ontevredenheid plus het gebruik van het vermogen om te kiezen. Naargelang van de diepte van de ontevredenheid van de mens en zijn vermogen om helder te zien, gaat hij van het ene punt van tijdelijke bevrediging naar het andere, steeds weer zijn toewijding aan een verlangen, aan een persoonlijkheid, aan een ideaal en aan een visioen tonend, totdat hij zich met dat ideaal, dat het hoogst bereikbare is voor de mens, vereenzelvigt. Dit is voor alles de ziel en dan de Overziel of God.

Opvoeders krijgen daarom de gelegenheid zich intelligent bezig te houden met het aangeboren idealisme dat in ieder kind te vinden is, en met de interessante taak de jeugd van het ene verwerkelijkte doel naar het andere te leiden. Maar dit moeten zij in de toekomst doen vanuit de gezichtshoek van het [23] uiteindelijke doel van de ziel, en niet, zoals in het verleden gebeurde, vanuit de gezichtshoek van een door een bepaald land aangelegde maatstaf. Dit is een belangrijk punt, want het zal de verschuiving van de aandacht van het niet essentiële naar het essentiële inhouden.

7.   Tenslotte de eigenschap van orde, en de instelling van een standvastig ritme door de ontwikkeling van het aangeboren vermogen om overeenkomstig een bepaald doel en ritueel te werken. Deze bijzondere eigenschap van goddelijkheid is nu in één opzicht hoogontwikkeld, zodat wij tegenwoordig in een groot aantal landen gelijkschakeling van grote groepen mensen aantreffen, een van boven opgelegd ritme van het openbare leven. Dit kan tot in de perfectie waargenomen worden in het leven op onze openbare scholen — maar het is een ongewenste vorm van perfectie. Dit is gedeeltelijk het gevolg van de erkenning dat de afzonderlijke eenheid, of het individu, slechts een deel is van een groter geheel (een erkenning, die zeer nodig is), en een deel van de evolutionaire ontplooiing van het ras. Door onze verkeerde toepassing van elke nieuwe waarheid betekent dit nu nog de onderdompeling van die afzonderlijke eenheid in de groep die haar daarbij weinig gelegenheid laat het vrije spel van de individuele wil, intelligentie, doel en de "techniek" van de ziel uit te voeren. Opvoeders zullen met dit beginsel van aangeboren eigenschap en met dit instinct voor een geordend ritme moeten werken, deze constructiever maken in hun scheppende uitingen en zo voor een arbeidsveld zorgen voor de ontplooiing van zielenkrachten.

Het voorgaande heb ik zover uitgewerkt om bepaalde fundamentele denkbeelden in te prenten, die ten grondslag moeten liggen aan de opvoedkundige bewegingen. Deze gedachten, gevoegd bij die, welke reeds gegeven zijn, vormen een verklaring voor de doeleinden van de opvoeders, die u misschien van voldoende waarde zult achten om erover na te denken. Reeds vroeger duidde ik het doel aan. Nu verbind ik dat doel met de mogelijkheden, want ik heb hier op de [24] uitrusting (aspecten en eigenschappen) gewezen, die in ieder menselijk wezen, in een bepaald stadium van ontwikkeling, gevonden wordt. Het is met deze verborgen trekken en instincten, waarmee de toekomstige opvoedkundige systemen moeten werken. Er moet niet, zoals dat tegenwoordig gebeurt, gewerkt worden met het breinorganisme en met de laagste aspecten van het denkvermogen; evenmin moet de nadruk worden gelegd op de poging de zogenaamde feiten van het evolutionaire proces en van de onderzoekingen op het stoffelijk gebied op dat brein en dat denkvermogen af te drukken.

De hierboven genoemde opmerkingen zullen ertoe bijdragen om u te laten inzien, dat de ware opvoeder met energieën hoort te werken in een wereld van energie; dat de energieën gekleurd en bepaald worden door verschillende goddelijke hoedanigheden, en dat ieder menselijk wezen daarom beschouwd kan worden als een aggregaat van energieën, beheerst door het een of ander type energie dat dient om hem te onderscheiden van zijn medemensen en dat tevens de verschillen tussen de mensen veroorzaakt. Als het waar is dat er zeven hoofdtypen van energie zijn, die alle vormen kenmerken, en dat deze op hun beurt weer onderverdeeld worden in negen en veertig soorten energieën, dan wordt de ingewikkeldheid van het probleem duidelijk. Als het waar is, dat al deze verschillende energieën voortdurend inwerken op energiesubstantie (geest-stof), en "de myriaden vormen, die de vorm van God uitmaken" (Bhagavad‑Gita, XI), voortbrengen, en dat ieder kind, in een bepaald stadium van ontwikkeling, de microkosmische voorstelling van de Macrokosmos is, dan wordt de grootheid van het probleem duidelijk, en zal de omvang van de dienst die van ons gevraagd wordt bij voortduring het uiterste van de krachten vergen, die een menselijk wezen op ieder gegeven ogenblik in tijd en ruimte kan uitdrukken.

U zult opgemerkt hebben, dat in deze instructie de woorden "in tijd en ruimte" herhaaldelijk genoemd worden. Waarom gebeurt dat? Omdat we ons voortdurend moeten herinneren, dat we in een wereld van illusie leven — een illusie, die tijdelijk is en van voorbijgaande aard en dus op zekere dag zal verdwijnen, maar die ook de illusie van de verschijning met zich meebrengt, de illusie van evolutionaire [25] ontwikkeling, van afgescheidenheid en van een afzonderlijke identiteit, de illusie die ons “Ik ben” doet zeggen. De opvoeder van de toekomst zal zijn dienst voor het kind beginnen met de er­kenning van deze kortstondige en voorbijgaande misvatting van de ziel, en zal zich in de eerste plaats bezighouden met het aspect van het denkvermogen, en niet met het inpompen van zoveel meegedeelde en verkregen kennis van het stoffelijk bestaan als het geheugen van het kind kan opnemen. Hoe kan ik u deze veranderde instelling op de eenvoudigste manier duidelijk maken? Misschien door erop te wijzen, dat, terwijl tegenwoordig de ouders en voogden van het kind veel tijd besteden aan het beantwoorden of ontwijken van vragen die door het ontwakend bewustzijn van het kind gesteld worden, de situatie in de tijd die voor ons ligt omgekeerd zal zijn. De ouders zullen zonder ophouden aan de dringende vragen, ten gevolge van de tevoorschijn tredende intelligentie van het kind tegemoetkomen door steeds dezelfde vraag aan het kind te stellen, namelijk waarom? Waarom vraag je dit? Waarom doe je dit zo? Door op die manier steeds de verantwoordelijkheid voor het beantwoorden van de vragen bij het kind te leggen, wordt tegelijkertijd op een handige manier de oplossing van de vraag in het denkvermogen van het kind gebracht.

Dit proces zal in het vijfde levensjaar van het kind beginnen; het zoekende intelligente wezen, dat het kind zelf is, zal door de leraar steeds tot een houding van naar binnen gericht zoeken worden gedwongen, en niet tot een houding van naar buiten gericht vragen om antwoord op dat, wat in het geheugen kan worden geprent, en wat op het gezag van een oudere berust. Mocht u dit vooralsnog onmogelijk lijken, bedenk dan, dat de kinderen, die na de periode van versterkte stimulering, tussen de jaren 1935 en 1942 geïncarneerd zijn of zullen incarneren, op normale en natuurlijke wijze weerklank zullen geven op deze oproep van het denkvermogen.

Eén van de belangrijkste taken van degenen, die de denkvermogens van de kinderen van het ras oefenen, zal bestaan uit het zo vroeg mogelijk in het leven vaststellen, welke van de zeven bepalende energieën in elk afzonderlijk geval overheersen. De techniek, die later toegepast zal worden, zal dan opgebouwd worden op deze belangrijke vaststelling — u ziet hier nog eens de groeiende verantwoordelijkheid van de [26] opvoeder. De grondtoon en de aard van een kind zullen reeds vroeg worden bepaald en het gehele plan voor zijn opleiding zal uit deze fundamentele vaststelling voortspruiten. Dit is nu nog niet mogelijk, maar het zal binnenkort wel mogelijk zijn, wanneer de hoedanigheid en de aard van elk afzonderlijk etherisch lichaam wetenschappelijk kan worden vastgesteld. Deze ontwikkeling is niet zo ver weg als wel verondersteld wordt.

Het ligt niet in mijn bedoeling mij met de details van dit proces bezig te houden, noch om de methoden uit te werken, waarmee de kinderen getraind kunnen worden. Ons doel is ons bezig te houden met de meer universele en onmiddellijke noodzaak van het overbruggen van de kloof tussen de verschillende aspecten van het lagere zelf, zodat er een geïntegreerde persoonlijkheid tevoorschijn komt en vervolgens met het overbruggen van de kloof tussen de ziel en de geestelijke triade, zodat het bewustzijn vrij kan werken en er een volledige vereenzelviging met het Ene Leven kan zijn, die tot het verlies van het gevoel van afgescheidenheid leidt en tot het samensmelten van het deel met het Geheel, zonder verlies van identiteit, maar zonder erkenning van deze zelfidentificatie.

Eén belangrijk punt moet men hier zorgvuldig in gedachten houden. Het houdt de sleutel in voor de toekomstige ontwikkeling van het ras. De nieuwe wetenschap van de psychologie, die zich de laatste dertig jaar zo opmerkelijk ontwikkeld heeft, bereidt ons erop voor. Studerenden moeten zich oefenen om het verschil op te merken tussen de sutratma en de antahkarana, tussen de levensdraad en de bewustzijnsdraad. De ene draad is de basis van onsterfelijkheid, de andere is de basis van continuïteit. Hierin ligt een zuiver en fijn onderscheid voor de onderzoeker. De ene draad (sutratma) verbindt en bezielt alle vormen tot één levend geheel, en belichaamt in zichzelf de wil en het doel van het zich uitdrukkend wezen, hetzij dit een mens, God of een kristal is. De andere draad (de antahkarana) belichaamt de weerklank van het bewustzijn binnen de vorm op een zich gestaag uitbreidende reeks contacten binnen het omringende geheel.

De sutratma is de directe levensstroom, ononderbroken en onveranderlijk, die symbolisch beschouwd kan worden als een directe stroom van levende energie, die vanuit het centrum naar de [27] periferie stroomt, en vanuit de bron naar de buitenste uitdrukking of de zichtbare verschijning. Zij is het leven. Zij brengt het individuele proces en de evolutionaire ontplooiing van alle vormen voort. Zij is daarom het pad van het leven, dat via de ziel, van de monade tot de persoonlijkheid reikt. Dit is de draadziel en is één en ondeelbaar. Zij geleidt de levensenergie en vindt haar laagste punt van verankering in het centrum van het menselijk hart, en in een of ander centraal brandpunt in alle vormen van goddelijke uitdrukking. Er is niets en er blijft niets anders over dan leven.