In deze mantram weerklinkt de dienst die elke aanvaarde discipel aan al zijn medediscipelen geeft. Dit geeft hij spontaan zonder gedachte aan enig verlies. Het wordt zo natuurlijk en zo standvastig als ademen.
Wanneer iemand in totale onzelfzuchtigheid kan zeggen: “Alles wat ik heb is van hen”, alle afscheidingen zijn verdwenen en volledige eenheid heerst. Dan volgt het meest volkomen gevoel van vrijheid die we kunnen kennen. Wanneer niets van wat we hebben van onszelf is, dan is er niets ander te geven dan onszelf, en dit laatste geschenk brengt gelukzaligheid en het bereiken vanuit de hal van lering naar de school van het leven.